De affaire plaatste niet alleen Carmiggelts privé-leven,
maar ook zijn werk in een heel ander daglicht.
Sylvia Witteman en Thomas van den
Bergh, bewonderaars en kenners van
zijn werk, documenteerden het leven
van Carmiggelt en herlazen zijn oeuvre.
Bij herlezing, vooral tussen de regels
door, blijkt hij allerminst de 'gelatene' te
zijn voor wie hij zich uitgaf, maar een
man met twijfels, passies en zwakheden.
Met dat inzicht verliest hij zijn facade
van onkrenkhaarheid. Als mens maakt
hem dat aanmerkelijk interessanter. De postume
onthulling van zijn verhouding met Renate Rubinstein deed pas vermoeden
dat hij ook een andere kant had, die echter nog grotendeels
onbelicht is gebleven.
Door getuigenissen van vrienden en tijdgenoten, en door een analyse
se van de duizenden onbekend gebleven Kronkels, rijst van Simon
Carmiggelt een veelzijdiger en boeiender beeld op dan tot dusver
bekend was.
CARMIGGELT
Anton Tsjechow stierf in 1904, negen jaar voor de geboorte van Simon Carmiggelt.
Die twee levens hadden elkaar eigenlijk in ruime mate moeten overlappen.
Tsjechow werd vierenveertig, een leeftijd, die ik nu zelf heb bereikt,
maar had minstens zeventig moeten worden. Dan had hij zijn pen pas definitief
neergelegd op het moment, dat Carmiggelt die opnam.
Hoewel ik in 1975 bij Het Parool in dienst trad, op dezelfde afdeling,
waar Annie M.G. Schmidt ooit haar Parool-carriere begon, las ik
de Kronkels vrijwel nooit. Mijn interesse in literatuur betrof in
die dagen niet de vaderlandse kanonnen als Carmiggelt, Mulisch, Reve,
of W.F. Hermans, maar qua genre nogal uiteenlopende Engelse coryfeeen
als D.H. Lawrence, P.G. Wodehouse en Charles Dickens. Verder las ik
overigens alles wat los en vast zat. Mijn interesses varieerden van
Asterix tot Marcel Proust, enige lijn was er niet in te ontdekken.
Carmiggelt was ook niet vaak op de redactie; een keer heb ik op mijn werkplek
een kort, nietszeggend gesprekje met hem gevoerd. Het ging om een aantal
brieven, die op een zo efficient-mogelijke manier gecopieerd moesten worden
en die zich nu misschien in het Letterkundig Museum bevinden.
Ik was degene, die hem daarbij behulpzaam mocht zijn, of beter:
ik was degene, die hij op een uiterst charmante manier voor dat karweitje
liet opdraaien.
Pas in 1979 begon ik mij in zijn werk te verdiepen. Het was een nogal
ondeugende Kronkel over een door een telefoontje onderbroken
vrijpartij met zijn vrouw, waardoor het Carmiggelt-vuur in mij begon
te branden. Twee jaar, in dezelfde tijd, dat mijn interesse in Tsjechow
en de andere oude Russen begon te ontluiken, kocht ik mijn eerste
Carmiggelt: Een stoet van dwergen, een bloemlezing in de Salamander-reeks,
met een door Elsschot aangedragen titel.
Ik was er zeer van gecharmeerd en in de jaren daarna las ik alle Carmiggelts,
die ik in de bibliotheek kon lenen. In mijn ogen was elke geboekstaafde
Kronkel geniaal, maar ik had, net als bij Tsjechow, toch een lichte voorkeur
voor zijn vrolijker werk uit zijn beginperiode. De enige boeken, die ik in
die periode kocht, Poespas en Jong beginnen, duiden daar ook op.
Bij zijn vertrek bij Het Parool in oktober 1983 verscheen Mag 't ietsje
meer zijn bij de Arbeiderspers, die wat dikkere bloemlezing uit zijn
omvangrijke oeuvre. Ik kocht hem via Het Parool, bij een door mij aanbeden
baliemedewerkster, en las het boek met gepaste weemoed uit. Tijdens het
lezen besefte ik pas goed, wat voor verlies Het Parool had geleden. Mijn voorgevoel
kwam helaas ook uit; in de vier jaar na zijn vertrek gleed de toch al
verliesgevende krant langzaam naar een eerste bestaansbedreigende crisis af.
Toen in de herfst van '87 die crisis bleek te zijn afgewend, stierf Simon
Carmiggelt. Het nieuws kwam, ondanks vage berichten over een recent ziekenhuisverblijf,
onverwacht en kwam ook bij mij hard aan. In de week van zijn dood had ik
avonddienst en elke keer als ik om half twaalf naar huis fietste, cultiveerde
ik een onvervalst Carmiggeltiaanse melancholie. De weemoedige commentaren in
de krant en een door Tony van Verre vervaardigde radiodocumentaire, waarnaar
ik na mijn thuiskomst luisterde, hielpen daarbij een handje mee.
In de maanden na zijn dood kocht en las ik zijn twee laatst-verschenen
boeken: Bij nader omzien, met Kronkels uit de vijftiger jaren, en Vrolijke
jaren, met Kronkels uit de jaren zestig. Het bleken twee juweeltjes te zijn,
met als onbetwiste hoogtepunt: de Kronkel over een verblijf in Parijs, met
als hoofdpersoon de ruig-behaarde, schaarsgeklede portier, die de verteller
elke ochtend op een uiterst angstaanjagende manier uit de liefdevolle armen
van Morpheus trok.
Het zijn de laatste bundels, die Carmiggelt nog zelf heeft geredigeerd.
Dat is heel goed te merken. De twee daaropvolgende bundels met nieuwe Kronkels,
die door zijn zoon zijn samengesteld en in hun oorspronkelijke vorm zijn
uitgegeven, zijn zonder de corrigerende hand van de Meester iets minder van kwaliteit.
Ze hadden naar mijn mening beter in het archief kunnen blijven, want als ze die briljante
finishing touch wèl hadden gehad, dan had ik ook deze bundels het
predikaat wereldklasse meegegeven.
Het bepalend lidwoord in de titel markeert het voltooide in Carmiggelts
dichterschap: deze verzameling gedichten (1e dr. 1974) vormt een
vrijwel onveranderde herdruk van 'Torren aan de lijm' (1961) die op zijn
beurt bestond uit 'Het Jammerhout' (1948), 'Al mijn gal' (1954),
'Fabriekswater' (1956) en verspreide gedichten. Gehanteerd zijn vrij
strenge poetische regels (jambische metra en kwatrijnen). Het menselijk
tekort is grondthema en alledag is onderwerp in gedichten waarin het
understatement, handelsmerk van Carmiggelt, en een aforistische inslag
in het musisch korset worden gehesen. Het kleine wordt verheven, het
gewichtige doorgeprikt. De invloed van Elsschot is merkbaar in de
geraffineerd onhandige beeldspraak. Verdient een ruim lezerspubliek.
Verzorgde (inhoudelijk ongewijzigde) heruitgave, nu conform de
gebonden heruitgaven van de Kronkels.
Verspreid over diverse bundels heeft Carmiggelt nogal het een en ander geschreven
over zijn een kwart eeuw geleden gestorven favoriete auteur, met wie hij pas na de
oorlog persoonlijk kennis maakte. Voor de talrijke schare Elsschot-liefhebbers zijn al die
stukken nu bijeengebracht in een bundel, vermeerderd met nog niet eerder
gepubliceerd werk van de Vlaamse grootmeester. Het toont opnieuw aan dat zijn
oeuvre in hoge mate vermomd autobiografisch is en dat om die superieure stijl te
verkrijgen veel geschrapt en omgewerkt werd. Het in de ondertitel genoemde
'nagelaten manuscript' is overigens een typoscript met verbeteringen in handschrift van
de auteur. Naast het verzameld werk mogen deze ontmoetingen eigenlijk niet
ontbreken.
Simon Carmiggelt (1913-1987) behoort tot de officiele literatuur.
Deze 63 columns (plus een inleidinkje) spelen zich af in vnl. Amsterdam
vanaf Carmiggelts jeugd tot ongeveer 1947. Er zijn verschillende
afdelingen. 'Om te beginnen' gaat o.a. over teleurstellingen, de 2e
afdeling over reizen. De 3e heet 'Voor de politierechter'. De 4e bevat
jeugdherinneringen, de 5e: kolder. De 6e gaat over alledaagse dingen,
de 7e over jeugdverliefdheden. De 8e bevat 'Stukjes van vroeger' en de
laatste gaat over wat je nooit moet doen. Carmiggelts verhaaltjes zijn
uit het dagelijks leven van gewone mensen gegrepen. Soms gaat zijn
fantasie met de realiteit aan de haal. Humoristisch zijn de situaties en
het taalgebruik. Dat deze stukjes na bijna een halve eeuw nog boeien,
bewijst dat de schrijver tot de klassieken van onze literatuur behoort.
Aanbevolen voor groot publiek.
Deze 2e bundel van Carmiggelt (na
'Honderd dwaasheden') is integraal herdrukt naar de eerste uitgave van 1947.
Carmiggelt is de meester. Zijn proza is de maatstaf.
(Aad Nuis)
Carmiggelt was een groot schrijver
van kleine verhalen. Tientallen jaren
schreef hij elke dag wat hij zelf geringschattend
'een stukkie' noemde. Hoewel hij als meester van de weemoedig-komische
beschrijvingen op de korte baan geliefd was hij het grote publiek
en vele prijzen ontving, werd hij door
de literaire critici lange tijd niet voor
vol aangezien.
Zelf hield Carmiggelt zich in zijn
cursiefjes meestal op de achtergrond.
Maar achter die bescheidenheid schuilen geraffineerde
literaire technieken.
'Ik lieg de waarheid,' zei Carmiggelt
daar zelf over. Want hij stelde zijn
personages wel degelijk samen uit alles
wat hij tegenkwam op zijn slentertochten door de stad,
en schaafde er net zo lang aan tot ze precies deden
wat hij wilde.
Ook in interviews speelde Carmiggelt
graag de rol van de relativerende passant,
van de gewone man die maar
weinig greep op de loop der dingen
heeft. Het had er de schijn van dat hij
leefde voor vrouw, kinderen en klein-
kinderen, en dat hij zich verre hield
van een groots en meeslepend leven.
Navrant genoeg was het Renate Rubinstein die
Carmiggelt eens omschreef als 'de meest getrouwde man
van Nederland'.
Toen na hun beider dood hun tien jaar
durende verhouding bekend werd, was
heel Nederland verbijsterd.
(flaptekst van "S.Carmiggelt - Een levensverhaal")
Simon Carmiggelt (1913-1987) deed zich voor als de man die vanaf de
zijlijn, minzaam peinzend, het menselijk tekort beschouwde en beschreef
in fijnzinnige verhaaltjes met een tragikomische strekking.
De ironie van zijn zinswendingen, de beeldende kracht van zijn metaforen
en de melancholieke toonzetting van zijn humor maakten hem tot de
observator, die altijd alles in evenwicht leek te hebben.
Uit dit levensverhaal komen de vele kanten van Carmiggelt naar
voren: de publieke persoonlijkheid, die hij bewust cultiveerde en naar
voren schoof, en de persoon daarachter: de man die zichzelf uit de
schaduw moest halen van zijn in de bezetting opgepakte broer, die aan
de oorlog een aan fanatisme grenzend wereldbeeld overhield, en die
zichzelf ondanks drank en depressies overeind trachtte te houden. Een
man ook, die dartel uit de band kon springen en een gretig feestvierder
was, maar die tegelijk ongenadig hard kon zijn voor zichzelf en ande-
ren, en anderzijds de tranen voelde opkomen als hij zijn favoriete 'In a
sentimental mood' van Duke Ellington hoorde.
Henk van Gelder
(flaptekst van "Carmiggelt - Het levensverhaal")
Uitspraken
'Ik lieg de waarheid'
'Jeugd zou een ideale toestand zijn,
indien zij wat later in ons leven kwam'
'De geheelonthouders hebben gelijk,
maar alleen de drinkers weten waarom'
Citaat
'Het ademloos beluisteren en gedetailleerd beschrijven van
mensen, waar ieder aan voorbij loopt, is een gave, weinigen
gegeven, door één ten volle benut.'
(Godfried Bomans - 5 okt 1963)
Versjes
'Leven is leren hoe je netjes sterven moet.
Schrijven is groeien tot analfabeet.
Handelen - stikken in hetgeen je doet.
Maar lachen - alles wat ik zeker weet.'
(uit: Ten afscheid)
'Dit kleine prinsje, kraaiend, blij en rap,
is 't enig wezen in het aardse tranendal
voor wie hij in een afgrond springen zal.
Nu ja, maar stellig van een hoge trap.'
(uit: De vader)
'Pas op, nu gaat het leven komen.
Het breekt de tanden uit mijn mond
en buigt mijn hoofd reeds naar de grond
waarin ik straks terecht zal komen.'
(uit: Verjaarsversjes)
De gedichten
(Wijnand Steemers.)
Ontmoetingen met Willem Elsschot
(Dick Welsink)
Articles de paris ; vliegen vangen
Ruim dertig jaar lang ontwikkelt hij zijn cursiefjes vooral in het Parool tot een
klassiek en spraakmakend genre. Scherpe observaties, een feilloos
gevoel voor taal en een verrassende en onthullende plot bepalen de
waarde en de hoge graad van herkenbaarheid, ook bij een breed publiek.
Cafe's met de vele bezoekers en het bedienend personeel vormen zijn
niet aflatende inspiratiebron bij het waarnemen van mensen. Hij tekent
karakters op grond van een psychologische observatie van de kleinste
uiterlijke details van gezichten, houdingen en gedrag ...
(Dr. Th. Hoogbergen)
Allemaal onzin
(J.G.W. Gielen)
De verhalen van Simon Carmiggelt zoals in de bundels
Kroeglopen 1 en Kroeglopen 2 zijn
gesitueerd in de onmiddelijke nabijheid
van de tapkast of aan de borreltafel.
Carmiggelt had een feilloos oog en oor
voor de karakteristieke weemoed van het
Amsterdamse caféleven. Zelf een van de
'vaste jongens' in dit circuit voelde hij
zich op dit terrein, zoals hij zei, 'eindelijk
eens bevoegd'.
Carmiggelt schreef zijn verhalen op in
een sobere en economische maar toch
beeldende stijl: 'De herfst keek door het
raam van de kroeg naar binnen, als een
verlepte vrouw die haar man zoekt.'
[The WFH Pages]
[Harberts Chronicles]
[Search]