Simon Carmiggelt

Picture is randomly selected.     

Over Carmiggelt     

Een bewonderaar schrijft     

Citaten     

Uitspraken     

Boeken     

Versjes     

Bi(bli)ografie     

Zoek een boek     


Bezoek mijn home page voor meer ?     



 
Carmiggelt is de meester. Zijn proza is de maatstaf.
(Aad Nuis)



Carmiggelt was een groot schrijver van kleine verhalen. Tientallen jaren schreef hij elke dag wat hij zelf geringschattend 'een stukkie' noemde. Hoewel hij als meester van de weemoedig-komische beschrijvingen op de korte baan geliefd was hij het grote publiek en vele prijzen ontving, werd hij door de literaire critici lange tijd niet voor vol aangezien. Zelf hield Carmiggelt zich in zijn cursiefjes meestal op de achtergrond. Maar achter die bescheidenheid schuilen geraffineerde literaire technieken. 'Ik lieg de waarheid,' zei Carmiggelt daar zelf over. Want hij stelde zijn personages wel degelijk samen uit alles wat hij tegenkwam op zijn slentertochten door de stad, en schaafde er net zo lang aan tot ze precies deden wat hij wilde. Ook in interviews speelde Carmiggelt graag de rol van de relativerende passant, van de gewone man die maar weinig greep op de loop der dingen heeft. Het had er de schijn van dat hij leefde voor vrouw, kinderen en klein- kinderen, en dat hij zich verre hield van een groots en meeslepend leven. Navrant genoeg was het Renate Rubinstein die Carmiggelt eens omschreef als 'de meest getrouwde man van Nederland'. Toen na hun beider dood hun tien jaar durende verhouding bekend werd, was heel Nederland verbijsterd.

De affaire plaatste niet alleen Carmiggelts privé-leven, maar ook zijn werk in een heel ander daglicht. Sylvia Witteman en Thomas van den Bergh, bewonderaars en kenners van zijn werk, documenteerden het leven van Carmiggelt en herlazen zijn oeuvre. Bij herlezing, vooral tussen de regels door, blijkt hij allerminst de 'gelatene' te zijn voor wie hij zich uitgaf, maar een man met twijfels, passies en zwakheden. Met dat inzicht verliest hij zijn facade van onkrenkhaarheid. Als mens maakt hem dat aanmerkelijk interessanter.
(flaptekst van "S.Carmiggelt - Een levensverhaal")



Simon Carmiggelt (1913-1987) deed zich voor als de man die vanaf de zijlijn, minzaam peinzend, het menselijk tekort beschouwde en beschreef in fijnzinnige verhaaltjes met een tragikomische strekking. De ironie van zijn zinswendingen, de beeldende kracht van zijn metaforen en de melancholieke toonzetting van zijn humor maakten hem tot de observator, die altijd alles in evenwicht leek te hebben.

De postume onthulling van zijn verhouding met Renate Rubinstein deed pas vermoeden dat hij ook een andere kant had, die echter nog grotendeels onbelicht is gebleven.
Uit dit levensverhaal komen de vele kanten van Carmiggelt naar voren: de publieke persoonlijkheid, die hij bewust cultiveerde en naar voren schoof, en de persoon daarachter: de man die zichzelf uit de schaduw moest halen van zijn in de bezetting opgepakte broer, die aan de oorlog een aan fanatisme grenzend wereldbeeld overhield, en die zichzelf ondanks drank en depressies overeind trachtte te houden. Een man ook, die dartel uit de band kon springen en een gretig feestvierder was, maar die tegelijk ongenadig hard kon zijn voor zichzelf en ande- ren, en anderzijds de tranen voelde opkomen als hij zijn favoriete 'In a sentimental mood' van Duke Ellington hoorde.

Door getuigenissen van vrienden en tijdgenoten, en door een analyse se van de duizenden onbekend gebleven Kronkels, rijst van Simon Carmiggelt een veelzijdiger en boeiender beeld op dan tot dusver bekend was.
Henk van Gelder
(flaptekst van "Carmiggelt - Het levensverhaal")



Back


CARMIGGELT

Anton Tsjechow stierf in 1904, negen jaar voor de geboorte van Simon Carmiggelt. Die twee levens hadden elkaar eigenlijk in ruime mate moeten overlappen. Tsjechow werd vierenveertig, een leeftijd, die ik nu zelf heb bereikt, maar had minstens zeventig moeten worden. Dan had hij zijn pen pas definitief neergelegd op het moment, dat Carmiggelt die opnam.

Hoewel ik in 1975 bij Het Parool in dienst trad, op dezelfde afdeling, waar Annie M.G. Schmidt ooit haar Parool-carriere begon, las ik de Kronkels vrijwel nooit. Mijn interesse in literatuur betrof in die dagen niet de vaderlandse kanonnen als Carmiggelt, Mulisch, Reve, of W.F. Hermans, maar qua genre nogal uiteenlopende Engelse coryfeeen als D.H. Lawrence, P.G. Wodehouse en Charles Dickens. Verder las ik overigens alles wat los en vast zat. Mijn interesses varieerden van Asterix tot Marcel Proust, enige lijn was er niet in te ontdekken.

Carmiggelt was ook niet vaak op de redactie; een keer heb ik op mijn werkplek een kort, nietszeggend gesprekje met hem gevoerd. Het ging om een aantal brieven, die op een zo efficient-mogelijke manier gecopieerd moesten worden en die zich nu misschien in het Letterkundig Museum bevinden. Ik was degene, die hem daarbij behulpzaam mocht zijn, of beter: ik was degene, die hij op een uiterst charmante manier voor dat karweitje liet opdraaien.

Pas in 1979 begon ik mij in zijn werk te verdiepen. Het was een nogal ondeugende Kronkel over een door een telefoontje onderbroken vrijpartij met zijn vrouw, waardoor het Carmiggelt-vuur in mij begon te branden. Twee jaar, in dezelfde tijd, dat mijn interesse in Tsjechow en de andere oude Russen begon te ontluiken, kocht ik mijn eerste Carmiggelt: Een stoet van dwergen, een bloemlezing in de Salamander-reeks, met een door Elsschot aangedragen titel.

Ik was er zeer van gecharmeerd en in de jaren daarna las ik alle Carmiggelts, die ik in de bibliotheek kon lenen. In mijn ogen was elke geboekstaafde Kronkel geniaal, maar ik had, net als bij Tsjechow, toch een lichte voorkeur voor zijn vrolijker werk uit zijn beginperiode. De enige boeken, die ik in die periode kocht, Poespas en Jong beginnen, duiden daar ook op.

Bij zijn vertrek bij Het Parool in oktober 1983 verscheen Mag 't ietsje meer zijn bij de Arbeiderspers, die wat dikkere bloemlezing uit zijn omvangrijke oeuvre. Ik kocht hem via Het Parool, bij een door mij aanbeden baliemedewerkster, en las het boek met gepaste weemoed uit. Tijdens het lezen besefte ik pas goed, wat voor verlies Het Parool had geleden. Mijn voorgevoel kwam helaas ook uit; in de vier jaar na zijn vertrek gleed de toch al verliesgevende krant langzaam naar een eerste bestaansbedreigende crisis af.

Toen in de herfst van '87 die crisis bleek te zijn afgewend, stierf Simon Carmiggelt. Het nieuws kwam, ondanks vage berichten over een recent ziekenhuisverblijf, onverwacht en kwam ook bij mij hard aan. In de week van zijn dood had ik avonddienst en elke keer als ik om half twaalf naar huis fietste, cultiveerde ik een onvervalst Carmiggeltiaanse melancholie. De weemoedige commentaren in de krant en een door Tony van Verre vervaardigde radiodocumentaire, waarnaar ik na mijn thuiskomst luisterde, hielpen daarbij een handje mee.

In de maanden na zijn dood kocht en las ik zijn twee laatst-verschenen boeken: Bij nader omzien, met Kronkels uit de vijftiger jaren, en Vrolijke jaren, met Kronkels uit de jaren zestig. Het bleken twee juweeltjes te zijn, met als onbetwiste hoogtepunt: de Kronkel over een verblijf in Parijs, met als hoofdpersoon de ruig-behaarde, schaarsgeklede portier, die de verteller elke ochtend op een uiterst angstaanjagende manier uit de liefdevolle armen van Morpheus trok.

Het zijn de laatste bundels, die Carmiggelt nog zelf heeft geredigeerd. Dat is heel goed te merken. De twee daaropvolgende bundels met nieuwe Kronkels, die door zijn zoon zijn samengesteld en in hun oorspronkelijke vorm zijn uitgegeven, zijn zonder de corrigerende hand van de Meester iets minder van kwaliteit. Ze hadden naar mijn mening beter in het archief kunnen blijven, want als ze die briljante finishing touch wèl hadden gehad, dan had ik ook deze bundels het predikaat wereldklasse meegegeven.

(bjh)


Back



Uitspraken

'Ik lieg de waarheid'

'Jeugd zou een ideale toestand zijn,
indien zij wat later in ons leven kwam'

'De geheelonthouders hebben gelijk,
maar alleen de drinkers weten waarom'


Back



Citaat

'Het ademloos beluisteren en gedetailleerd beschrijven van
mensen, waar ieder aan voorbij loopt, is een gave, weinigen
gegeven, door één ten volle benut.'
(Godfried Bomans - 5 okt 1963)


Back



Versjes

'Leven is leren hoe je netjes sterven moet.
Schrijven is groeien tot analfabeet.
Handelen - stikken in hetgeen je doet.
Maar lachen - alles wat ik zeker weet.'
(uit: Ten afscheid)


'Dit kleine prinsje, kraaiend, blij en rap,
is 't enig wezen in het aardse tranendal
voor wie hij in een afgrond springen zal.
Nu ja, maar stellig van een hoge trap.'
(uit: De vader)


'Pas op, nu gaat het leven komen.
Het breekt de tanden uit mijn mond
en buigt mijn hoofd reeds naar de grond
waarin ik straks terecht zal komen.'
(uit: Verjaarsversjes)


Back


 
De gedichten

Het bepalend lidwoord in de titel markeert het voltooide in Carmiggelts dichterschap: deze verzameling gedichten (1e dr. 1974) vormt een vrijwel onveranderde herdruk van 'Torren aan de lijm' (1961) die op zijn beurt bestond uit 'Het Jammerhout' (1948), 'Al mijn gal' (1954), 'Fabriekswater' (1956) en verspreide gedichten. Gehanteerd zijn vrij strenge poetische regels (jambische metra en kwatrijnen). Het menselijk tekort is grondthema en alledag is onderwerp in gedichten waarin het understatement, handelsmerk van Carmiggelt, en een aforistische inslag in het musisch korset worden gehesen. Het kleine wordt verheven, het gewichtige doorgeprikt. De invloed van Elsschot is merkbaar in de geraffineerd onhandige beeldspraak. Verdient een ruim lezerspubliek. Verzorgde (inhoudelijk ongewijzigde) heruitgave, nu conform de gebonden heruitgaven van de Kronkels.
(Wijnand Steemers.)


Ontmoetingen met Willem Elsschot

Verspreid over diverse bundels heeft Carmiggelt nogal het een en ander geschreven over zijn een kwart eeuw geleden gestorven favoriete auteur, met wie hij pas na de oorlog persoonlijk kennis maakte. Voor de talrijke schare Elsschot-liefhebbers zijn al die stukken nu bijeengebracht in een bundel, vermeerderd met nog niet eerder gepubliceerd werk van de Vlaamse grootmeester. Het toont opnieuw aan dat zijn oeuvre in hoge mate vermomd autobiografisch is en dat om die superieure stijl te verkrijgen veel geschrapt en omgewerkt werd. Het in de ondertitel genoemde 'nagelaten manuscript' is overigens een typoscript met verbeteringen in handschrift van de auteur. Naast het verzameld werk mogen deze ontmoetingen eigenlijk niet ontbreken.
(Dick Welsink)


Articles de paris ; vliegen vangen

Simon Carmiggelt (1913-1987) behoort tot de officiele literatuur.
Ruim dertig jaar lang ontwikkelt hij zijn cursiefjes vooral in het Parool tot een klassiek en spraakmakend genre. Scherpe observaties, een feilloos gevoel voor taal en een verrassende en onthullende plot bepalen de waarde en de hoge graad van herkenbaarheid, ook bij een breed publiek. Cafe's met de vele bezoekers en het bedienend personeel vormen zijn niet aflatende inspiratiebron bij het waarnemen van mensen. Hij tekent karakters op grond van een psychologische observatie van de kleinste uiterlijke details van gezichten, houdingen en gedrag ...
(Dr. Th. Hoogbergen)


Allemaal onzin

Deze 63 columns (plus een inleidinkje) spelen zich af in vnl. Amsterdam vanaf Carmiggelts jeugd tot ongeveer 1947. Er zijn verschillende afdelingen. 'Om te beginnen' gaat o.a. over teleurstellingen, de 2e afdeling over reizen. De 3e heet 'Voor de politierechter'. De 4e bevat jeugdherinneringen, de 5e: kolder. De 6e gaat over alledaagse dingen, de 7e over jeugdverliefdheden. De 8e bevat 'Stukjes van vroeger' en de laatste gaat over wat je nooit moet doen. Carmiggelts verhaaltjes zijn uit het dagelijks leven van gewone mensen gegrepen. Soms gaat zijn fantasie met de realiteit aan de haal. Humoristisch zijn de situaties en het taalgebruik. Dat deze stukjes na bijna een halve eeuw nog boeien, bewijst dat de schrijver tot de klassieken van onze literatuur behoort. Aanbevolen voor groot publiek.

Deze 2e bundel van Carmiggelt (na 'Honderd dwaasheden') is integraal herdrukt naar de eerste uitgave van 1947.
(J.G.W. Gielen)


De verhalen van Simon Carmiggelt zoals in de bundels Kroeglopen 1 en Kroeglopen 2 zijn gesitueerd in de onmiddelijke nabijheid van de tapkast of aan de borreltafel. Carmiggelt had een feilloos oog en oor voor de karakteristieke weemoed van het Amsterdamse caféleven. Zelf een van de 'vaste jongens' in dit circuit voelde hij zich op dit terrein, zoals hij zei, 'eindelijk eens bevoegd'. Carmiggelt schreef zijn verhalen op in een sobere en economische maar toch beeldende stijl: 'De herfst keek door het raam van de kroeg naar binnen, als een verlepte vrouw die haar man zoekt.'


Back


 

 


Back

-----
[Checkov] [Tom Sharpe] [Stephen King] [Eric Clapton]
[The WFH Pages] [Harberts Chronicles] [Search]

WFH, 16 jul 2002

1